Leiden Stad van Kunst & Kennis (2000-1950)

Na de Tweede Wereldoorlog kende de Leidse industrie nog een korte bloeiperiode. Vanwege een tekort aan arbeidskrachten werden arbeiders uit Marokko en Turkije aangeworven. In de volgende twintig jaar, tot het einde van de jaren tachtig, gingen de laatste fabrieken failliet of verplaatsten hun productie naar gebieden met lagere lonen. De gemeente deelde in de misère en stond zelfs lange tijd onder nancieel toezicht van de provincie. Vanaf ongeveer 1990 onderging de stad een metamorfose. Het Bio Science Park bood ruimte aan bedrijven in de zogenaamde ‘life sciences’. Vlakbij verrezen museum en onderzoeksinstituut Naturalis en het nieuwe museum Corpus, die bezoekers in 55 minuten meeneemt op een spectaculaire ‘reis door het menselijk lichaam’. De vervallen binnenstad werd gerestaureerd en het culturele leven en het toerisme bloeiden als nooit tevoren. Met muurgedichten door de hele stad en jaarlijks terugkerende evenementen als Beelden in Leiden, Werfpop, Museumnacht, Cultuurweken, Open Monumentendagen en de Lakenfeesten valt er altijd wel iets te zien en te beleven. En dan is er natuurlijk nog het typisch Leidse 3 oktoberfeest, dat de binnenstad ieder jaar weer op z’n kop zet.

Leiden en Nobelprijswinnaars

(1950-1900)

De Leidse universiteit herbergde begin 20e eeuw een aantal grootheden in de bètawetenschappen. De eerste hoogleraar theoretische natuurkunde Hendrik Lorentz (Nobelprijs 1902) en zijn opvolger Paul Ehrenfest, koude-pionier Heike Kamerlingh Onnes (Nobelprijs 1913) en astronoom Willem de Sitter vormden een milieu waar de grootste natuurkundige aller tijden, Albert Einstein (Nobelprijs 1921), zich graag in onderdompelde. Hij was vanaf 1920 gasthoogleraar aan de Leidse universiteit en kwam daarvoor jaarlijks een maandje over uit Berlijn. Meestal logeerde hij bij Paul en Tatiana Ehrenfest in de Witte Rozenstraat — een bruisend trefpunt van wetenschap en kunst. In Leiden zijn verschillende belangrijke uitvindingen gedaan, zoals de elektrocardiograaf van hoogleraar fysiologie Willem Einthoven (Nobelprijs 1924) — linksonder op het paneel — waardoor nog altijd mensenlevens worden gered. Centraal afgebeeld is het Kamerlingh Onnes Gebouw, genoemd naar voornoemde natuurkundige, die er in 1908 in slaagde om op deze plek als eerste ter wereld helium vloeibaar te maken. Zijn lab werd daarmee het koudste plekje op aarde. De snelle ontwikkelingen in de wetenschap maakten dat Kamerlingh Onnes zijn laboratoria ingrijpend vernieuwde. Veel verouderde apparatuur werd onderdeel van een wetenschappelijke collectie, die de basis vormde voor het in 1931 geopende Museum Boerhaave, genoemd naar de Leidse hoogleraar die in de 18e eeuw de klinische les aan het bed van de patiënt introduceerde.

Leiden Industriestad (1850-1900)

Stel je eens voor hoe Leiden er eind 19e eeuw moet hebben uitgezien. Denk aan fabrieken die smerige rook door de straten uitblazen en ververijen die de grachten blauw en paars kleuren. Het silhouet van de stad tekende zich als een woud van schoorstenen af aan de horizon. De veelal ongeschoolde fabrieksarbeiders hadden te lijden onder lage lonen, slechte woonomstandigheden en regelmatig terugkerende epidemieën. Mannen, vrouwen en kinderen werkten in de fabrieken. In 1863 verzocht een dertigtal Leidse fabrikanten de koning om de kinderarbeid bij wet te beperken — een nobel pleidooi waar een aantal andere fabrikanten weer hard tegen ageerde. Pas in 1874 verbood het ‘Kinderwetje van Van Houten’ fabrieksarbeid onder de twaalf jaar. Aan de linkerzijde van het paneel is de Meelfabriek afgebeeld, een markante betonkolos die zelfs na decennia van uitzichtloze leegstand niet meer uit de stad is weg te denken. Rechts een impressie van de textielindustrie. Tegenwoordig zijn de fabrieken, voor zover zij nog niet zijn afgebroken, in gebruik voor wonen, cultuur, bedrijfsverzamelgebouw of een combinatie hiervan.

Leiden Museumstad (1800-1850)

Dit paneel biedt een kijkje in de Leidse schatkamers. De bloei van de Leidse universiteit leidde tot het aanleggen van verzamelingen voor studie. Begin 19e eeuw realiseerde men zich dat de collecties niet alleen van wetenschappelijk nut waren. Ze hadden namelijk ook een esthetische en educatieve waarde voor niet-wetenschappers. Koning Willem I en zijn ambtenaren stimuleerden de oprichting van rijksmusea, waarvan het Rijksmuseum van Oudheden, Naturalis en Museum Volkenkunde de huidige voortzettingen zijn. Het Rijksmuseum van Oudheden opende haar deuren in 1818, het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie (de voorloper van Naturalis) in 1821 en het Rijksmuseum van Volkenkunde in 1837. Voor laatstgenoemde kocht de staat de indrukwekkende collectie Japanse artefacten van Von Siebold aan, die ze tijdens zijn verblijf in Japan verzamelde. Sinds 1831 stelde Von Siebold ze tentoon in zijn woonhuis op Rapenburg 19, het huidige Japanmuseum SieboldHuis. De Leidse musea bewaren fascinerende schatten, waaronder het eerste authentieke T. rex-skelet dat permanent op het vasteland van Europa tentoon wordt gesteld en een dubbele sarcofaag uit het Oude Rijk.

Verval en Revolutie (1800-1750)

In de 18e eeuw raakte Leiden steeds verder in verval. Het inwonertal daalde aanzienlijk, waardoor het aantal bewoonde huizen aan het einde van de eeuw slechts 60% bedroeg van het aantal rond 1600. In leegstaande gebouwen kwam plek voor armen, wezen en bejaarden. Nieuwe openbare gebouwen uit deze periode zijn — typerend voorhun tijd — het Graanmagazijn der Armen aan de Oude Rijn en de uitbreiding van het Weeshuis aan de Hooglandse Kerkgracht. Veel huizen werden afgebroken. De rijken benutten de ontstane ruimte voor de aanleg van nieuwe tuinen achter hun grote huizen aan het Rapenburg en de Breestraat. Het verval gaf de mensen ook te denken over
hoe het anders zou moeten. In vergelijking tot de meeste buurlanden bestond er in de Republiek der Verenigde Nederlanden een relatief grote tolerantie inzake pers- en godsdienstvrijheid. Het Franstalige politieke tijdschrift Gazette de Leyde bracht het nieuws van de Franse- en Amerikaanse revolutie. Instellingen als Mathesis Scientiarum Genitrix en de Leidse afdeling van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen werden opgericht om de gewone man te scholen. De burgerij kwam bijeen in allerlei genootschappen, zoals de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en de Vrijmetselaarsloge La Vertu. Toen uiteindelijk ook in Leiden de Bataafse revolutie uitbrak werd het stadsbestuur overgenomen door revolutionaire comités. In januari 1795 werd voor het stadhuis een vrijheidsboom opgericht, zoals centraal op het paneel te zien is.

Leiden Molenstad (1750-1700)

In Leiden stonden ooit tientallen molens te draaien, vooral voor het malen van graan. De molen van Rembrands vader stond aan de Rijn, bij het Galgenwater. Tegenwoordig zijn er nog negen molens over: twee houtzaagmolens (De Herder en De Heesterboom), vijf poldermolens (Stadsmolen, Maredijkmolen, Kikkermolen, Stevenshofjesmolen en Rodenburgermolen) en twee korenmolens (De Valk en De Put). De Valk is een stellingmolen uit 1743. De huidige stenen molen volgde een houten molen uit 1667 op. De nieuwe molen moest plaats bieden aan twee gezinnen en hoog genoeg zijn om boven de stadswallen genoeg wind te vangen. Op de begane grond en in de uitbouw bevonden zich de keukens, woonkamers en een paardenstal. Op de eerste en tweede etage waren de slaapkamers en de derde etage diende als opslagruimte. Het molenbedrijf begon pas op de vierde etage. Tot aan de kap — op 29 meter hoogte — was de molen ingericht voor de belangrijkste functie: het malen van graan tot meel. Aan de linkerkant op het paneel staat Molen de Valk, rechts Molen de Put.

Leiden Stad van Vluchtelingen

(1700-1650)

Wie een oud Leids adres- of telefoonboek openslaat ziet in één oogopslag dat veel Leidse familienamen van buitenlandse oorsprong zijn. Zonder de komst van vluchtelingen zou de stad er heel anders hebben uitgezien. Misschien was Leiden wel nooit uitgegroeid tot industriestad. De gastvrije opname van vluchtelingen was immers verweven met een hernieuwde bloei van de textielindustrie. Veel nieuwkomers uit de Zuidelijke Nederlanden, Noord-Frankrijk, Duitsland en Engeland werkten in de productie van laken, waarvoor in 1640 een nieuwe Lakenhal werd gebouwd. Maar ook van andere stoffen, zoals ‘saai’ — een wollen stof — die in de huidige Lodewijkskerk werd gekeurd. De enorme groei van het inwonertal leidde tot bebouwing van open plekken. Voor armere inwoners werden hofjeswoningen gebouwd — beschutte woninkjes rond een tuin, zoals linksboven op het paneel te zien is. De hofjes zijn nog steeds bewoond en voor publiek toegankelijk. De stad bleef zich uitbreiden tot ongeveer 1660, toen het centrum haar huidige vorm had aangenomen. Ter verdediging van de stad werd er om de nieuwe wijken heen een gordel van singels met bolwerken aangelegd. Het waren immers onzekere tijden. De Franse invasie van 1672 reikte tot in Zwammerdam, zo’n 20 km van Leiden verwijderd. Gelukkig zijn de vestingwerken nooit op de proef gesteld en werden de singels vooral het terrein van wandelaars. Met de aanleg van het Singelpark — het langste park van Europa — is een groene wandeling langs alle singels weer mogelijk.

Leiden Stad van Ontdekkingen

(1650-1600)

In de eerste helft van de zeventiende eeuw was Leiden een verzamelplaats
voor ontdekkers. De jonge universiteit trok gerenommeerde wetenschappers aan. Geleerden als Scaliger en Descartes en drukkers als Elsevier genoten van de
vrijheid die zij hier genoten. In de hortus van de universiteit — de oudste botanische tuin van West-Europa — groeiden planten uit alle delen van de wereld. De hortus is nog altijd voor publiek toegankelijk en herbergt betoverende ora, waaronder de grootste waterlelie ter wereld. Vanuit de Leidse hortus werd de tulp over West-Europa verspreid. Veel wereldreizigers deden de stad aan. De jonge Duitse wetenschapper Georg Markgraf reisde vanuit Leiden naar Zuid-Amerika en deed daar de eerste wetenschappelijke sterrenkundige waarnemingen. In 1609 besloten de Pilgrims — voor wiens protestantse idealen in Engeland geen ruimte was — om zich in Leiden te vestigen. Ze bewoonden wevershuisjes achter de huidige Kloksteeg. Omdat hun economische situatie hier niet rooskleurig was en ze de Nederlandse samenleving te vrijzinnig vonden, voer een groot aantal van hen in 1620 met de May ower naar Amerika en nam onder meer het burgerlijk huwelijk en de beginselen van de democratie mee. In deze periode werden vanuit Leiden ook expedities naar Japan georganiseerd (1600). Leidenaren speelden ook een belangrijke rol bij de stichting van Nieuw Amsterdam, het huidige New York (1624). De laatste groep bestond voor een groot deel uit Leidse Walen.

Muziek in de Pieterskerk (1600-1550)

De Pieterskerk — oorspronkelijk een grafelijke kapel, gewijd in 1121 — is de oudste kerk van Leiden. Aan de kerk was een zeven-getijden college verbonden dat zeven keer per etmaal zong voor het zieleheil van belangrijke personen. Voor ieder getijde werd uit een afzonderlijk koorboek gezongen, allen daterend uit het midden van de 16e eeuw. Elke dag schaarde hetzelfde ensemble zich rond dezelfde boeken om al zingende te bidden, variërend van 20 minuten to ruim anderhalf uur. Toen in 1566 de Beeldenstorm woedde, trokken protestanten de Pieterskerk binnen om de beelden en beeltenissen van rooms-katholieke heiligen te slopen. Zes jaar later werd het gebouw zelfs als protestantse kerk in gebruik genomen. De Tachtigjarige Oorlog had het land inmiddels in haar greep. Het Leidse stadsbestuur toonde zich aanvankelijk trouw aan de landsheer, koning Filips II van Spanje, maar koos uiteindelijk de kant van de prins van Oranje in de Opstand tegen Spanje. Na het succesvol doorstane Beleg van Leiden in 1574 werd de universiteit opgericht en in 1575 in de Pieterskerk ingewijd. Het vormde het startschot van een bloeiperiode waarin migranten — veelal protestantse geloofsvluchtelingen — vanuit heel West-Europa naar Leiden kwamen. Onder hen ook de uit Engeland gevluchte Pilgrims, wier voorganger John Robinson in de Pieterskerk begraven ligt. De katholieke traditie van het zingen van de zeven getijden ging verloren. Zes van de koorboeken waaruit in de Pieterskerk gezongen werd, zijn echter in Leiden bewaard gebleven. Ze vormen Europa’s grootste verzameling bij elkaar horende meerstemmige muziek die voor één kerk is geschreven.

Leidse Meesters (1550-1500)

De bekendste Leidse schilder is natuurlijk Rembrandt van Rijn, in 1609 geboren in de Weddesteeg. Rembrandt had grote Leidse voorbeelden, waaronder Lucas van Leyden (ca. 1494 – 1533), van wie hij het volledige prentwerk bezat. Voor een prent van Van Leyden telde hij makkelijk neer wat de meeste mensen nog niet in een heel jaar verdienden. Rembrandt liet zich merkbaar door Lucas’ thema’s inspireren. In de Noordelijke Nederlanden was Lucas van Leyden de wegbereider van de renaissance. Zijn roem reikte tot ver over de landsgrenzen. Zelfs de beroemde Duitse kunstenaar Albrecht Dürer deed zijn uiterste best om zijn jeugdige collega te ontmoeten. Links op het paneel is de meester aan het werk te zien. Centraal staat Het Laatste Oordeel, zijn beroemde drieluik. Lucas geschilderde het in de jaren 1526-27 als altaarstuk voor in de Pieterskerk, waar het ternauwernood de Beeldenstorm overleefde. Men was er net op tijd in geslaagd om het drieluik achter slot en grendel in de sacristie te verbergen. Enkele jaren later verhuisde het altaarstuk naar het stadhuis, waar het eeuwenlang de burgemeesterskamer heeft gesierd. In 1872 werd het overgebracht naar Museum De Lakenhal. Een groot geluk eigenlijk, want als het op het stadhuis was gebleven, was het bij de brand in 1929 in vlammen opgegaan. Werken van Lucas’ leermeester Cornelis Engebrechtsz zijn eveneens in Museum De Lakenhal te bewonderen.

Beleg en Verval (1500-1450)

Het meest bekende voorval uit de geschiedenis van de stad is het Beleg en Ontzet
van Leiden (1574). Dat Leiden een eerder beleg heeft doorstaan weet daarentegen bijna niemand. In de avond van 20 januari 1481 vielen zo’n honderd mannen onder leiding van veldheer Reynier van Broeckhuysen via de Rijnsburgerpoort de stad binnen. Een schildwacht werd doodgestoken — de rest van de poortwachters nam de benen. Aangekomen bij het stadhuis klommen hij en veldheer Hendrik van Zuylen van Nijevelt het dak op, om te verkondigen dat de stad was ingenomen. Er was weinig weerstand, al vielen er die avond tientallen doden doordat een onbeheerd kruitvat in het stadhuis was ontploft, mogelijk door toedoen van een dronken soldaat. Toen de landvoogd Maximiliaan van Oostenrijk lucht kreeg van dit alles, belegerde hij de stad. Eind maart 1481 was Leiden volledig omsingeld. Beide veldheren waren inmiddels gevlucht. Toen Maximiliaan van Oostenrijk in Leiden arriveerde, liet hij de Leidenaren smeken om vergiffenis. Hij legde zowel het bestuur als de burgerbevolking diverse straffen op, waaronder torenhoge boetes. Hierdoor leefde Leiden tientallen jaren op de rand van faillissement. Bouwwerkzaamheden kwamen stil te liggen, zo ook bij de Hooglandse Kerk, afgebeeld links van het stadhuis. Het imponerende gebouw is nooit afgemaakt, getuige het lage schip dat niet bij het hoge koor en dwarsschip past. Uiterst links is de middeleeuwse Burcht te zien, die overigens — net als in het beleg van 1574 — geen enkele rol speelde in de gevechten.

Leiden Lakenstad (1450-1400)

Leiden is groot geworden door de textielindustrie. De eerste bloeiperiode van
Leiden als lakenstad begon eind 14e eeuw. Vanaf die tijd reisde Leidse kooplieden naar Calais, waar de superieure Engelse wol werd verhandeld die tot het kwalitatief hoogwaardige Leidse laken werd verwerkt. Dit laken werd geëxporteerd, vooral naar Hanzesteden in Duitsland, Polen, Rusland, Litouwen en Hongarije. Laken vormde ook een onderdeel van de beloning voor de stadsbestuurders en functionarissen, zoals de stadsdokter en de stadsklerk. Ieder jaar kregen zij bij de bestuurswisseling van 10 november nieuwe lakense mantels, waarbij de functie de kleur van de mantel bepaalde. Linksonder op het paneel staat de Lakenhal — de keurhal waar de kostbare wollen stoffen werden geïnspecteerd en verhandeld. Tegenwoordig doet dit zeventiende-eeuwse gebouw dienst als museum voor kunst en de geschiedenis van het laken. Daarboven staat een rijtje typisch Leidse wevershuisjes afgebeeld, waarvan er nog een aantal in de stad te vinden zijn. Museum Het Leids Wevershuis aan de Middelstegracht is er daar één van. Het pand is in originele staat teruggebracht en er wordt nog dagelijks geweven.